dinsdag 28 april 2015

Berlin, bitch.

20 april van het jaar des heren 2015, vertrok een groep jonge studenten en iets minder jonge leerkrachten met een reisbus richting Berlijn. Een reisbus die groter en breder was, wat zorgde voor meer comfort, aldus onze buschauffeur Patrick, die na een korte tussenstop op miraculeuze wijze zijn accent was kwijtgespeeld. Niet te verwarren met Patrick ‘Patje’ Vernemmen, een gele, gele andere persoon.



De obligate, veel te lange busrit, opgeleukt door The lion king en andere ongetwijfeld interessante films kon beginnen. Na twee uur leek het al alsof mijn staartbeen zich een weg aan het uitgraven was uit mijn lichaam. Eindelijk komen we aan in Berlijn. “Kijk daar, aan de rechterkant kunnen jullie Tempelhof al zien,” brult een van de leerkrachten overenthousiast. “Oh ja, en dit is ook nog Tempelhof. En dit? Nog steeds Tempelhof.”
De tijdspanne tussen het uitstappen en de volgende ochtend wordt overschaduwd door mijn slaapdronken gedachten, die gingen ongeveer als volgt. “Potverdekke, het is hier toch maar frisjes. Hoe lang is het nog wandelen naar dat hostel? We maken sowieso alle mensen wakker met onze rollende koffertjes, niet moeilijk dat Berlijn toeristen haat. Waw, ons hotel is een klooster. Ola, een klooster met neonlampen, fancy. Geef mij nu gewoon die keycard, dat ik kan gaan slapen! Twee euro als je de keycard verliest? Dat is nog een schappelijke prijs. Oh een bed! Een bed! Ja, lekker een bed.”



De volgende ochtend dus, gesteund door een grote kop koffie die verrassend lekker was om jeugdherbergkoffie te zijn, gingen we op pad. Op weg naar de fietsenverhuur maakte ik me toch wat zorgen. Was het wel slim om een fluohesje te dragen in een stad die klaarblijkelijk vol toeristenhatende anarchisten zat? Tijd genoeg om daarover na te denken, want de mensen van de fietsenverhuur waren schromelijk te laat. Heel niet-Duits vond ik dat, maar wat is het heerlijk als stereotypen doorbroken worden.
In het begin was ik er niet van overtuigd, van de stad Berlijn. Het is een heel andere stad dan pakweg Parijs of Amsterdam. Die steden nemen je meteen mee op zwier, terwijl Berlijn eerder op mij overkwam als een koele minnaar. Alles is zo groot en breed dat het haast ongezellig wordt. Maar na dag twee en drie was ik verkocht, want toen achterhaalde ik het geheim van Berlijn. 
Het geheim van Berlijn is dat je niet mag focussen op haar gebouwen en geschiedenis. Een geschiedenis die trouwens niet zo fraai is, en Berlijn toch wat overschaduwt. De stad moet het hebben van haar heden, haar toekomst en haar mensen. Dat is net wat Berlijn zo Berlijns maakt.



Pas wanneer ik Dieter hoorde spreken, die ooit dakloos geweest is, hipster Maya uit Kreuzberg met haar mooie groene kleedje, een oude oma die ons uitlegde hoe we de metro moesten nemen. Een Indische ober die vrolijk kirde: “as long as you are happy, it’s happy hour” en een radicale feministe met mooie schoenen die ons rondleidde in Hamburger Bahnhof, pas dan kon ik de mooie kant van Berlijn zien. De mensen maken de stad.



Berlin, bitch. Het begin, maar ook meteen het einde van dit stukje proza. Ik wil niemand schofferen met die Engelse term voor een vrouwelijke hond, maar het is een alliteratie en het bekt zo lekker. Misschien had ik conservatiever kunnen zijn door ‘Berlin, baby’ te zeggen, maar dat vond ik niet passen. Baby is zo rustig, zo gemoedelijk. Baby heeft zo iets van “Berlijn hoopt dat je het hier leuk vindt. Alsjeblieft?” maar dat gevoel had ik niet in de stad. Berlijn is direct en een tikje onbeschoft. Als het je hier niet aanstaat, ga je maar weg, en hoe sneller hoe liever. Tourists Raus, Berlin does not love you, we schreeuwen naar groepen fluogele jongeren.



Maar ik neem Berlijn graag zoals het is, met haar anarchisten, haar urban farming, haar grafitti, haar zwervers, haar knalgele metro’s, haar hipsters die rondrijden op fixedgear-fietsen en haar bombastische gebouwen. Van mij mag Berlijn me elke dag een bitch noemen. Zolang al dat verbale geweld maar een beetje binnen de perken blijft. Ik moet toch ergens mijn grens stellen.


Dat bedenk ik me op een maandagmorgen op mijn fiets, terwijl ik merk dat mijn terugtraprem het niet meer doet.